Publieke welvaart wordt opgebouwd overheen generaties. En elk van ons weet, of zou de nederigheid moeten hebben om te weten, dat individueel inkomen en vermogen, in veel grotere mate afhankelijk is van de inspanningen van voorgaande generaties; veel meer dan van eender wat we zelf doen. Als je private overerving toelaat, zou je ook publieke overerving moeten toelaten – en zou iedereen recht moeten hebben op een ‘sociaal dividend’, een onvoorwaardelijk (basis)inkomen dat voorkomt uit onze collectieve rijkdom (dixit econoom Guy Standing).
Dat wist ook revolutionair Thomas Paine die in 1797 in zijn werk ‘Agrarian Justice’ een vurig pleidooi hield voor (de introductie van) een universeel basisinkomen (sommigen lezen het ook als ‘basiskapitaal’) met de geniale tagline “It is not charity but a right, not bounty but justice, that I am pleading for.” Ook liberaal denker en econoom Henry George (vooral bekend om zijn kritiek op particuliere grondeigendom) vertrekt van de veronderstelling dat de aarde gemeengoed is, en iedereen zodoende recht heeft om te delen in de rijkdom die wordt voortgebracht via een zogenaamd ‘sociaal dividend’. Eigenlijk zouden écht liberale denkers steeds kritisch moeten zijn voor (private) eigendomsrechten, die tenslotte een menselijk verzinsel zijn. ‘Particulier eigendom’ is een fictie of zoals Verlichtingsdenker Jean-Jacques Rousseau het in de 18de eeuw scherp omschreef: “De eerste man die een stuk land omheinde en zei ‘dit is van mij’, en mensen vond die naïef genoeg waren om hem te geloven, deze man was de stichter van de burgermaatschappij. […] Alle vruchten der aarde zijn van iedereen en de aarde van niemand.”
Een universeel basisinkomen zou geen aalmoes zijn, geen liefdadigheid, maar rechtvaardigheid. We hebben er allen recht op, en we zullen het stilaan moeten beginnen eisen bij onze machthebbers.
Een veel naar voor gebrachte kritiek betreft de universaliteit van een basisinkomen, ie. dat iedere burger er recht op zou hebben – ongeacht inkomen of vermogen. Dus zowel rijk als arm ontvangt het ‘sociaal dividend’. Hier wordt steeds tegen ingebracht dat dit onrechtvaardig zou zijn omwille van het feit dat de steun niet ‘gericht’ is naar degenen die deze hulp het meest nodig hebben (mensen in relatieve armoede). Maar een basisinkomen is geen hulp, het is een (basis)recht – en de kracht zit hem net in de universaliteit ervan. Universele rechten kunnen namelijk moeilijk aangetast worden.
Neem het recht op kinderbijslag – eigenaardig dat de tegenstanders van een basisinkomen dit niet aanvechten; sommige gezinnen hebben deze bijslag immers niet nodig. We aanvaarden echter dat iedereen deze bijdrage krijgt, en dit vergroot net de solidariteit met betrekking tot dergelijke ‘uitkeringen’. Het feit dat mijn buur kinderbijslag krijgt, wekt geen afgunst op. Kinderbijslag ontvangen is niet stigmatiserend, want het is een recht (uiteraard op voorwaarde dat je nakomelingen hebt).
Werkloosheidsuitkeringen zijn dat wel, want onderworpen aan allerhande voorwaarden (middelentoets, gedragstoetsen, onvrijwillige oorzaken) – waardoor je bovendien een duur bureaucratisch (en vaak paternalistisch) overheidsapparaat nodig hebt om deze ‘sociale zekerheid’ in stand te houden. Zo ontstaat een middenklasse die zich (misschien soms terecht) afvraagt: “Wat heb ik hier nog aan?”, en ondergraaft men het draagvlak voor solidariteit.
Kortom: een universele uitkering, die vervolgens wordt wegbelast bij degenen die het niet nodig hebben, is vaak veel meer aanvaardbaar dan gerichte bijstand. De eerste biedt zekerheid, terwijl er voor gerichte steun nood is aan onderwerping t.o.v. vaak onvolkomen procedures en een bureaucraat met machtsfunctie die gaat bepalen waarop men al dan niet recht heeft (en dus onzekerheid teweegbrengt). Lees: ik pleit hier voor een overheid die groot is in termen van herverdeling (belastingdiensten), maar klein is in termen van betutteling (diensten voor arbeidsbemiddeling, etc.)
Naast de verwerving van juridische en politieke basisrechten (bv. algemeen enkelvoudig stemrecht) in vorige eeuwen, lijkt de (verdere) opbouw van economische basisrechten in deze eeuw onvermijdelijk voor de verdere emancipatie van de mens. Een onvoorwaardelijk basisinkomen – om ten minste te voorzien in de basisbehoeften voor levensonderhoud – zou de hoeksteen moeten vormen van een (nieuw) systeem van inkomensverdeling; één dat geschikt is voor de 21ste eeuw.